Klik hier voor grote afbeelding (met gegevens)
Kruirad

Het kruirad zit aan de staartbalk van de molen, en zweeft een stukje boven de grond. Door aan het wiel te draaien laat de molenaar de windas draaien. Daar windt zich dan de ketting omheen, die het hele kruiwerk in beweging brengt. Door dit kruiwerk draait dan ook de kap van de bovenkruier naar de wind. En daar gaat het om: de wieken van de molen moeten op de wind gekruid worden.
Eigenlijk is het niet te geloven dat één man op deze manier het hele gevaarte kan bedienen. Daar is heel wat kracht voor nodig. Vanuit het midden van het rad lopen spaken, die door het wiel heen steken. Daaraan kan dan stevig getrokken worden, maar meestal gaat de molenaar op een spaak staan, om zo met zijn volle gewicht een handje te helpen. Daarom ook heeft het kruirad zoveel spaken (die toch 'handspaken' heten).
Het draaien van het kruiwerk gebeurt dus door het trekken aan de ketting (of touw), die heeft aan zijn uiteinde een haak. Deze wordt vastgemaakt aan een niet meedraaiend onderdeel, zoals kruipaal of een balk van de stelling. Het kruirad trekt dus de staart naar dat punt toe en neemt de kap mee. De haak wordt losgemaakt, om de volgende kruipaal geslagen en het kunstje herhaalt zich.
Een kruihaspel heeft meestal maar vier spaken, die niet als een wiel met elkaar verbonden zijn. Daarmee kan minder kracht gezet worden, we zien de kruihaspel dan ook vooral bij kleiner molentypes, zoals de standerdmolen.

Tekst: Jean Penders, 12-2005. Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders